Teruggaan om verder te komen  (5 waarde)

(jan 2013)


Home - Inhoudsopgave

inleiding 2 waarom 3 welke methodes 4 wanneer 5 waarde

definitie 7 oplossend 8 samenvatting 9 literatuurlijst 10 reacties

 

 5 WAT IS DE WAARDE VAN HET HERINNERDE MATERIAAL?

In dit hoofdstuk willen wij nagaan wat er gezegd wordt over het werkelijkheidsgehalte van de herinnering. Wij vragen ons daarbij twee dingen af.
1. Is de pijnlijke gebeurtenis wel of niet voorgevallen?
2 Is het werkelijkheidsgehalte van de herinnering belangrijk voor het therapeutisch proces?

1 Is de pijnlijke gebeurtenis wel of niet voorgevallen?
Eerst willen we ingaan op de betrouwbaarheid van de gebruikte methode, vervolgens zullen we de betrouwbaarheid per periode waaruit het pijnlijke moment zou moeten stammen bekijken.
Aanvankelijk dacht Freud dat alle herinneringen die in psychoanalyse naar boven kwamen, echt gebeurd waren. Omdat hij het op een gegeven moment ongeloofwaardig vond, dat er zo veel gevallen van incest op heel jonge leeftijd voorkwamen (zonder dat er lichamelijke beschadigingen waren) besloot hij om deze herinneringen voortaan als fantasie te beschouwen.
Ferenczi (1955) opperde echter dat een cliënt liever een herinnering fantasie noemt en zijn eigen geheugen als onbetrouwbaar beschouwt, dan dat hij gelooft dat zulke dingen met zulke personen echt gebeurd kunnen zijn. Een cliënt zal dus eerder zijn eigen integriteit opofferen om de ouders te sparen.
Wat de methode betreft vonden wij in de literatuur verder iets over hypnose. De betrouwbaarheid van herinneringen die onder hypnose geproduceerd worden blijkt een omstreden kwestie.
Het is een bekend gegeven dat gehypnotiseerde personen meer bereid zijn mee te werken en gevoeliger worden voor suggesties. Het is dus heel goed mogelijk dat zij geen gebeurtenissen herinneren doch deze construeren. Het is best mogelijk dat hypnose leidt tot een toename van de bereidheid om informatie te rapporteren waarvan de gehypnotiseerde personen niet geheel zeker zijn. Als bewijs van het feit dat gehypnotiseerde personen zich in feite geen gebeurtenissen herinneren wordt gegeven, dat in enkele gevallen de cliënten beschrijvingen gaven van situaties waarbij zij als het ware aan de zijlijn stonden en zichzelf zagen optreden. Dit fenomeen komen we ook tegen bij reïncarnatietherapie, waarbij men ook vaak zichzelf ziet liggen of staan.
Omdat dit fenomeen vaak verklaard wordt als zijnde een soort uittreding, vinden wij het als bewijs niet zo relevant.
Daarnaast bestaat er ook de verklaring dat er dissociatie optreedt. Dit houdt in dat er twee autonoom functionerende psychische systemen kunnen worden onderscheiden. Hilgard noemt een van deze twee systemen de 'hidden observer' (Souget 1986).

Over de echtheid van de herinnering is ook geschreven in verband met hypnotische leeftijdsregressie. Over het algemeen bestaan hier drie verschillende opvattingen over.
1: De volwassene speelt een rol.
2: Er is sprake van een werkelijke psychophysiologische terugkeer: revivicatie genoemd. Iemand vertoont bijvoorbeeld weer de reflexen van een baby.
3: Het is een combinatie van 1 en 2.

Herinneringen van vroeger worden geheractiveerd, waardoor zij gemakkelijker toegankelijk worden (zie Foenander en Burrows, 1980).
Waarschijnlijk is er een graduele overgang is tussen 'een rol spelen' en werkelijke revivicatie. De derde opvatting ligt dan ergens in het midden. Men kan een cliënt op deze lijn plaatsen aan de hand van fysiologische fenomenen (veranderingen in het EEG, veranderingen in ongeconditioneerde reflexen bijvoorbeeld Babin sky- en zuigreflex) en psychologische fenomenen (verandering in IQ, interpretaties en percepties).
Foenander en Burrows noemen als zuiver subjectieve ervaringen:
- Spontaniteit van handelingen.
- Ongemak of anomalie (onregelmatigheid) wordt niet ervaren.
- Subject is zeker van de juistheid van de respons.
De resultaten van onderzoeken naar deze fenomenen onder hypnose zijn vaak tegenstrijdig. De resultaten in klinische praktijk geven meer aanwijzingen voor een werkelijke revivicatie dan de resultaten van experimenten. Hoencamp noemt als redenen hiervoor; de minder duidelijke affectieve band tussen proefleider en proefpersoon en de directe en mechanische instructies en suggesties waardoor het subject naar niet bij hem passende situaties wordt teruggeleid.

Wat is de betrouwbaarheid van herinneringen uit een bepaalde periode?

Zoals we in hoofdstuk twee hebben gezien geloven de meeste mensen wel dat mensen herinneringen kunnen hebben aan hun vroege kindertijd. Dit wil echter nog niet zeggen dat de herinneringen waar gebeurd zijn.
Freud (1971) is over de echtheid van de herinneringen uit de vroegste jeugd nogal dubbel. Aan de ene kant spreekt hij laatdunkend over een theorie, "die de infantiele scènes tot regressieve symbolen wil degraderen" (blz. 234) en vindt hij een later opgedoken herinnering (de Groesja-scene) erg belangrijk en 'waardevol', omdat wij zo ons oordeel over de minder zekere oerscène kunnen voorbereiden" (blz. 287). Hiermee lijkt hij aan te geven dat de herinnerde scènes geen symbolen zijn maar gebeurtenissen en dat het belangrijk is om de oerscène te kunnen verifiëren. Aan de andere kant zegt hij dat het niet belangrijk is of de oerscène bij de cliënt fantasie of een werkelijke gebeurtenis is geweest, dit ook aangezien de betreffende oerscène (het observeren van ouderlijk geslachtsverkeer) overgeërfd kan zijn, een fylogenetische erfenis.
Herinneringen aan de tijd van en voor de geboorte zijn veel meer omstreden. Leboyer (1978) schreef een heel boek over de geboorte en haar invloed op het verdere leven, evenals Rank (1924). Peerbolte (1979) beschrijft zelfs de invloed van de conceptie en van pre-natale bloedingen op het leven. De grote vraag hierbij is of de mens voor de geboorte in staat is tot het vormen van herinneringen. Laing (1983) vraagt zich af of ervaring mogelijk is zonder hersenen (voor de geboorte en na de dood of bij uittreding).

De grote vraag naar het werkelijkheidsgehalte van de herinnering dringt zich het duidelijkst naar voren bij het bekijken van de reïncarnatietherapie. Het geloof in reïncarnatie is over de hele wereld gezien de meest verbreide opvatting over een hiernamaals. In de Westerse wereld is het geloof in de reïncarnatie onder andere door Plato gepropageerd en vrij populair gebleven tot het in 533 door het concilie van Constantinopel werd verworpen. Dat geeft aan dat deze visie in ieder geval een serieus onderzoek verdient.
Ian Stevenson (1977) is iemand die zich in de reincarnatie-gevallen verdiept heeft. Hiervoor deed hij onderzoek in Azie omdat het geloof daar geaccepteerd is. Derhalve worden verhalen van de kinderen serieus genomen en niet meteen als 'onzin' van de tafel geveegd.
In de meeste gevallen begint een kind tussen zijn derde en vijfde jaar spontaan te vertellen over zijn leven voor zijn geboorte. Meestal gaat dit gepaard met gedrag dat consistent is met de herinneringen. Zo weigert een kind, dat zich herinnert een rijk zakenman geweest te zijn, om klusjes in het huis te doen, hoe arm de familie nu ook is. Zo'n kind wil graag naar de plaats toe waar hij woonde en als dit niet te ver is, willigen de ouders (vaak ook uit nieuwsgierigheid) dit verzoek in. Als de plaats gevonden is, blijkt dat zo'n negentig procent van de herinneringen van het kind juist te zijn. Na het vijfde levensjaar nemen de herinneringen af, net zoals het erbij horende gedrag. Deze leeftijd komt overigens overeen met wat we in het eerste hoofdstuk verteld hebben.
Overigens is het opvallend dat de 'vorige persoonlijkheden' gewoonlijk een gewelddadige dood zijn gestorven. Vaak gaat dit gepaard met een fobie, die door de ouders niet verklaard kan worden, maar die wel overeenkomt met de wijze van sterven. Zo was er een kind bang voor water, omdat de vorige persoonlijkheid vroeger was verdronken of was hij bang voor pap (met als dood vergiftiging door besmette pap). Dit zou aangeven dat bepaalde fobieën bij jonge kinderen veroorzaakt kunnen worden door vorige levens.

Het omgekeerde kan overigens ook het geval zijn, namelijk dat het kind sterke interesses heeft die voor de ouders uit het niets lijken te komen. Zo was er een driejarige met een grote voorliefde voor slangen, tot afschuw van de ouders); zij herinnerde zich dat ze een vrouw was die een cobra als huisdier had.
Ook de 'wonderkinderen' komen zo in een ander daglicht te staan. Niet Mozart, Bach of Beethoven, want zij hadden allen vaders die muzikaal zeer actief waren. Handel daarentegen had een a-muzikale familie en zijn vader, een chirurg, was er zelfs fel tegen gekant dat zijn zoon die kant op wilde.
Stevenson oppert zelfs dat autisme het gevolg zou kunnen zijn van een vorig leven. Het kind, dat meestal al heel jong geen contact zoekt met de ouders, zou in een vorige leven zeer ongelukkige ervaringen met zijn ouders hebben gehad.
Een ander interessant idee is zijn verklaring voor geslachts-verwarring. Stevenson onderzocht meerdere gevallen van kinderen die beweerden dat hun vorige persoonlijkheid van de andere sekse was. Zij hadden een grote voorkeur voor de kleren van de andere sekse, alsmede ook voor hun gedrag en activiteiten. Meestal ging die gedrag weer over maar er waren uitzonderingen. Behalve als er genetische factoren zijn ( Klinefelter) of als de ouders een duidelijke invloed gehad hebben, hebben de psychologen en psychiaters nog steeds geen verklaring kunnen vinden voor dit fenomeen.

Wetenschappelijke onderzoeken, onder andere naar historische juistheid van hypnotische regressies naar eerdere levens en naar de juistheid van kinderherinneringen aan vorige levens, leveren geen voor iedereen overtuigend en doorslaggevend bewijs op. Dit komt vooral omdat er altijd de mogelijkheid bestaat dat de cliënt de informatie door buitenzintuigelijke waarneming van levende personen heeft verkregen. Dit laatste verklaart volgens Cladder (ongepubliceerd manuscript) echter niet dat proefpersonen/cliënten de eerdere levens echt als hun eigen leven beleven. Mensen met telepathische ervaringen weten gewoonlijk goed de bron van informatie te benoemen.
Ook zijn leerlingen Abercrombie en van Kuik (1983) zeggen dat de emoties zeer intens zijn en dat het vreemd is dat de beelden niet veranderd kunnen worden, terwijl dit bij fantasiebeelden altijd wel kan.

2 Is het werkelijkheidsgehalte van de herinnering belangrijk voor het therapeutisch proces?

Het meest voorkomende antwoord op deze vraag is dat het materiaal toch bruikbaar is, ook al zou het uit de fantasie komen. Zo zegt van Raalten (1978, blz. 154) het volgende: "Wat zich in het fantasieleven afspeelt, is niet anders dan een verandering van de werkelijkheid, die daaruit bestaat dat gecombineerd wordt wat zo in de werkelijkheid niet voorkomt. Hadden fantasieën hun materiaal niet aan de werkelijkheid ontleend, dan zouden ze als fantasieën voor ons niet kenbaar zijn."
Cladder lijkt er officieel niet van uit te gaan dat de beelden uit een vorig leven authentiek zijn. Hij noemt ze dan ook reïncarnatie-fantasieën. De beelden zijn belangrijk in de gedragstherapeutische hypnotherapie omdat ze bruikbare (griezel-)beelden leveren voor de flooding of de 'implosive therapy'. Uiteraard kan de therapeut ook zelf die beelden verzinnen, doch hij vindt het zowel eleganter als werkzamer als de cliënt zelf hiermee komt (Berkel 1982). Hij stelt duidelijk dat de werkelijkheidswaarde van weinig belang is voor zijn gebruik van reïncarnatie-regressies; enerzijds omdat het therapeutisch effect niet minder lijkt wanneer therapeut en patiënt van de fantasiehypothese uitgaan en anderzijds omdat het 'werkelijk bestaan' van iets nog geen garantie vormt voor de therapeutische bruikbaarheid. Hij noemt de herinneringen aan 'vroegere levens' niet wezenlijk, maar louter van praktisch belang. Ze zijn onder hypnose gemakkelijk op te roepen en ze vergroten het kader waarbinnen een patiënt aan zijn problemen kan werken (De Haan 1983).
Piet Vroon (1985) zegt over reïncarnatietherapie dat dit werkt omdat iemand tot een verklaring voor zijn gedrag of toestand wordt gebracht waarin hij gelooft. Het is daarbij van geen enkel belang of die verklaring ontleend wordt aan werkelijke gebeurtenissen of aan fantasie: elke overtuigende interpretatie functioneert Ook Hattink zegt dat de therapeut de klachten graag geheel wil doen verdwijnen en dat dit kan door het trauma begrijpelijk en acceptabel te maken (Hattink 1984).
E. Fiore (ongepubl. manuscript) vindt dat het gewoonlijk niet uitmaakt of de patiënt al dan niet in reïncarnatie gelooft, zolang als hij wel wil en kan vertellen wat er in hem opkomt onder hypnose. Het is voor de effectiviteit niet nodig dat de therapeut in reïncarnatie gelooft. Goulding (1979) vindt dat het geen verschil maakt voor het therapeutisch proces of de herinnering wel of niet een echt voorval betreft. Het gaat niet om de herinnering, maar om de ervaring die je als kind had.

Er zijn echter ook schrijvers die het werkelijkheidsgehalte van de herinnering wel belangrijk vinden. Erickson en Kubie en Reiff en Scheerer (in Foenander en Burrows 1980) stellen dat het subject niet geïnstrueerd moet worden dingen te doen buiten het gebied van persoonlijke ervaringen, omdat dan het risico van fantaseren en rollenspelen ontstaat. Zo zegt Kelsey: "Als de patiënt iets meemaakt dat absoluut niet uit zijn tegenwoordige leven kan zijn, bijvoorbeeld omdat hij zichzelf in een lichaam van het andere geslacht ervaart, dan kan alleen iemand die in reïncarnatie gelooft, dat als echte ervaring accepteren. Anders moet je het als fantasie of symboliek beschouwen. Ook voor de therapeut maakt het verschil. Als de therapeut het materiaal niet accepteert, zal deze blokkade ook de patiënt remmen. Het is belangrijk om bij het behandelen van trauma's reïncarnatie te erkennen." (Ten Dam, ongepubliceerd manuscript).
Andere schrijvers/therapeuten leggen niet de nadruk op de echtheid van de herinnerde beleving, maar op de echtheid van de herbeleving. De cliënt moet die als echt beleven.
Ferenczi (1955) wijst hierop als hij zegt dat iemands symptomen pas werkelijk verdwijnen als hij niet meer twijfelt over de realiteit van alles wat ervaren is in de trance-staat.

Bespreking.
Bovenstaand verhaal lijkt er op te wijzen dat het van belang is dat de cliënt in zijn herbeleving kan geloven en er waarde aan hecht. Als dit een herbeleving van de vroege kindertijd betreft, zal dit in het algemeen gemakkelijker te accepteren zijn voor de cliënt, dan als het de tijd daarvoor betreft. Als men niet in reïncarnatie therapie gelooft, wordt reïncarnatie-therapie een soort fantasie therapie waarbij de cliënt een gebeurtenis verzint, die met zijn klacht te maken heeft. De cliënt kan in fantasie een symbool gecreëerd hebben voor een gevoel, dat wel bestaat. Er is toch iets pijnlijks aan de hand.
Cladder noemt dit argument ook bij zijn reïncarnatietherapie. Hoewel de echtheid van de vorige levens door velen discutabel gevonden wordt, werkt de therapie wel.

Naast de reïncarnatie-therapie kan het ook bij andere therapieën voorkomen dat er een herinnering gefantaseerd wordt. Dat het herbeleven van een 'fantasie'-verhaal eventueel ook zulke goede resultaten heeft, is waarschijnlijk te danken aan de symbool-functie ervan. Zo kan bijvoorbeeld een 'moeilijke geboorte' kan een symbool zijn voor het zich niet geaccepteerd voelen in het gezin of een 'groene duivel onder het bed' kan een symbool zijn voor dat deel van vaders karakter waar de cliënt als kind bang voor was. Dit is niet zo vreemd. Hellendoorn (1981) zegt al dat conflicten die ontstaan zijn in een levensfase waarin het symbolische en niet het bewust-verbale denken op de voorgrond staat, ook op datzelfde symbolische niveau opgelost zouden kunnen worden.
Het wordt echter moeilijk als de herinnerde daad zo'n zware negatieve lading heeft, dat het al of niet echt gebeurd zijn, misschien wel uit gaat maken. Zo kan een therapeut zich af gaan vragen of hij zich zal moeten bezighouden met het door de gebeurtenis opgewekte schuldgevoel of met de verdrongen wensen of angsten waardoor de fantasie ontstaan zou kunnen zijn.
Ook wordt het moeilijk als de herinnerde daad later door de betrokken personen ontkend wordt (bijvoorbeeld een moeilijke geboorte-fantasie). Het is de vraag of de oorzaak dan nog geloofwaardig is voor de cliënt. Het lijkt ons van belang dat een therapeut zich dit realiseert en iets niet uit zichzelf als oorzaak benoemt.

 

 

Lees verder : 6 Wat is 'emotionele herbeleving' precies?

 

Teruggaan om verder te komen