Teruggaan om verder te komen  (3.welke methodes)

(jan 2013)


Home - Inhoudsopgave

1 inleiding 2 waarom 3 welke methodes 4 wanneer 5 waarde

6 definitie 7 oplossend 8 samenvatting 9 literatuurlijst 10 reacties

 

 3 WELKE METHODES GEBRUIKT DE THERAPEUT OM HET 'VERGETEN' PIJNLIJKE MOMENT TE ACTUALISEREN?

Voor de therapie is het belangrijk om te weten, hoe de herinnering en vooral de emotie teruggevonden kan worden. Hiervoor zijn ons vijf manieren bekend en deze zullen we achtereenvolgens bespreken:

1.    Elektrische stimulering, acupunctuur en gebruik van psychedelische middelen.

2.    Dromen.

3.    Associëren.

4.    Hypnose.

5.    Zintuigstimulering.

1 Elektrische stimulering en acupunctuur en gebruik van psychedelische middelen
Door Penfield (1969) is gevonden dat patiënten bij elektrische stimulering van bepaalde hersengebieden zeiden, zeer gedetailleerde herinneringen te hebben, waarbij het leek of ze lang geleden gebeurde situaties opnieuw beleefden.
Deze methode wordt niet gebruikt door de therapeuten uit onze literatuur.
Ook bij acupunctuur en bij gebruik van psychedelische middelen kunnen zeer gedetailleerde herinneringen worden opgeroepen. Ze worden, voor zover ons bekend, zelden gebruikt in therapie.
Het gebruik van psychedelische middelen is ook een omstreden kwestie (zoals bij Bastiaans die in Centrum 40-45 LSD gebruikte).
Elektrische stimulering en acupunctuur worden waarschijnlijk niet in therapie gebruikt, omdat er vrij willekeurige herinneringen bovenkomen in plaats van specifieke pijnlijke herinneringen.

2 Dromen
In dromen komen soms flarden van herinneringen boven, hetzij in symbolische zin, hetzij duidelijk herkenbaar. Aangezien het dromen spontaan gebeurt is dit moeilijk werkbaar in een therapiesituatie. Uiteraard kunnen dromen, als ze door de cliënt gemeld worden, wel gebruikt worden bij de therapie. Freud kreeg ook belangstelling voor de dromen van de cliënt. Hierin kwamen soms nog duidelijker allerlei onbewuste gedachten en herinneringen boven en daarom noemde Freud de droom-analyse ook wel de 'koninklijke weg naar het onbewuste' (Peerbolte 1979).
Freud (1971) gebruikt zelfs dromen uit iemands jeugd.
Ook Marland (1980) geeft diverse voorbeelden van hoe een droom gebruikt kan worden. Bij psychodrama worden dromen wel eens uitgebeeld. In de door ons gelezen literatuur kwam dromen als methode weinig voor.

3 Associëren
Freud ging na hypnose verder op die weg naar het onbewuste. Zo ontdekte hij, dat kleine versprekingen, de zogenaamde 'fehlleistungen', wel degelijk een betekenis hadden. Ze gaven uiting aan het onbewuste. Om deze versprekingen te kunnen analyseren, liet hij de cliënt zo vrij mogelijk uitpraten. Hieruit ontstond zijn methode van 'vrij associëren', het ongecontroleerd uitspreken van alle gedachten (en dus ook herinneringen), die op dat moment bovenkwamen.
Hierbij was ook de 'overdracht' van belang. Onder 'overdracht' verstaan we dat de cliënt de therapeut attitudes toeschrijft, zoals zijn ouders bijvoorbeeld bezaten, terwijl de therapeut in werkelijkheid helemaal niets gemeen heeft met die ouders.
In de psychoanalyse gaat men er van uit dat in de overdracht de vergeten pijnlijke momenten vanzelf geactualiseerd worden. Hoewel dit in de psychoanalyse geen doel op zich is, beschouwen wij dit toch als een methode waarbij pijnlijke momenten geactualiseerd kunnen worden (Hall & Lindzey 1978).
Met name het belang van de hypnose en de zintuig-stimulering voor het terugvinden van vergeten materiaal zullen we hieronder wat uitgebreider bespreken.

4 Hypnose
Onder hypnose verstaat men algemeen: een toestand van geconcentreerde aandacht waarin een persoon in staat is om op passende suggesties te reageren met distorties in percepties en geheugen. Sommige auteurs noemen daarbij dat hierbij de normale werkelijkheidsinterpretatie vermindert of verdwijnt, terwijl anderen (Udolf 1985, Shor 1959, 1962; De Moor 1978) het postuleren van een veranderde bewustzijnstoestand wetenschappelijk niet verantwoord vinden.
Ook hier worden verrassende herinneringsprestaties gevonden. Hypnose kan ook zeer goed mogelijk optreden in het dagelijks leven, bijvoorbeeld spontaan door angst, schrik en verleiding. In alle drie dezer gevallen is de gehypnotiseerde zo geconcentreerd op die ene situatie of persoon, dat hij nauwelijks in staat is om op andere dingen te letten.
Breuer en Freud ontdekten dat de cliënt onder hypnose jeugdscènes kon vertellen, die bewust niet herinnerd werden. De hieronder genoemde auteurs maken dankbaar gebruik van die ontdekking. Er bestaan echter verscheidene manieren om een cliënt in hypnose te laten gaan en om in het verre verleden te komen.
Hoencamp (1982) wijst erop dat voor leeftijds-regressie in principe iedere inductietechniek geschikt is. Als verdiepingstechnieken kan men gebruik maken van het beeld van een terugrijdende trein, het terugdraaien van een klok of het terugbladeren in een fotoalbum.
Cladder telt terug van 10 tot 1 en laat de cliënt terug gaan in de tijd (Berkel 1982).
Kelsey doet hetzelfde, maar dan van 1 tot 10. Bij Cladder moet de cliënt zich concentreren op de klacht, waarvoor hij in therapie kwam, bijv. angst. "Fantaseer maar, dat hindert niet". Hij maakt gebruik van de trance, omdat dit sneller gaat, volgens hem is dit een intensievere manier om de cliënt steeds dichter bij de bron van zijn angst te brengen. Dit concentreren op de klacht is wat Hoencamp (1982) in navolging van Watkins een 'affect-bridge' noemt. Hierbij wordt via een bestaand affect geïntensiveerd en teruggegaan naar de oorspronkelijke situatie waar deze emotie eerder was via deels directieve suggesties. Er zijn diverse manieren om deze affect-bridge te gebruiken. Zo pikt Netherton uit het relaas over een probleem een regelmatig terugkerend emotioneel beladen zinnetje als "Ik verzuip". De cliënt moet dit zinnetje met zijn ogen dicht herhalen totdat er beelden bovenkomen. Hoewel Netherton ontkent, dat hij hypnose gebruikt, is dit een bekende trance-inductie (Abercrombie en Van Kuik 1983).
Marland (1980) maakt gebruik van een lichte hypnose, waarbij de cliënt zijn aandacht moet vasthouden op een kwetsbaar punt van zijn lichaam. De rol van de therapeut is het intensiveren van gewaarwordingen, hetzij door nadruk te leggen op motorische uitingen, hetzij door het stimuleren om beelden op te roepen, hetzij door te sturen naar een tijdstip, waarop een vroegere gelijksoortige pijnlijke beleving heeft plaatsgevonden, hetzij door de cliënt aan te raken.

5 Zintuigstimulering
Dit is de naam die wij zullen gebruiken voor de manier die niet zo zeer op het verbale, doch op het lichamelijke aspect van het geheugen gericht is. Men maakt hierbij meer gebruik van de zintuigen. Door het aanraken van iets, het ruiken van een bepaalde geur, het verrichten van een bepaalde handeling, kan de herinnering ineens beschikbaar worden. Deze manier zullen we de zintuigstimulering noemen.
Er is weinig onderzoek gedaan naar zintuigstimulering in verband met het geheugen. Wel is er onderzoek gedaan naar de context-afhankelijkheid van het geheugen. Dit houdt in, dat als men zich in de omgeving bevindt waarin het leerproces zich heeft afgespeeld, men zich meer van het geleerde materiaal herinnert.
Zo worden onder water geleerde woorden onder water beter herinnerd dan boven water. Zo kan men zich ook voorstellen dat men zich bijvoorbeeld prenatale ervaringen herinnert, wanneer men in een ruimte geplaatst wordt die lijkt op de baarmoeder.
Dit komt waarschijnlijk omdat de interferentie kleiner is.

Zintuig-therapie is de verzamelnaam, die wij hebben gegeven aan de therapieën die gebruik maken van de zintuigen. Er zijn diverse voorbeelden van te vinden. Zo bestaat er in België een 'swami tank', waarbij een persoon zich in een omgeving bevindt, die de baarmoeder nabootst. Zo zou de rust van vroeger, het 'paradijs' teruggevonden kunnen worden.
Ook bestaat er de sensore deprivatie tank van John Lilly, waarin men naakt het dikke zoute water in gaat, dat de temperatuur van bloed heeft (Laing 1983). De Batselier (1979) werkt in Passage 144 met een donkere zolder, een hangmat en een schommelstoel, waarmee hij ongeveer hetzelfde effect beoogde.
Marland gaat de zintuig-therapie ook niet uit de weg als hij een collega aan een cliënt de borst laat geven (Marland 1980). Bovendien oefent Marland ook druk uit onder de adamsappel of in de maagstreek om de emoties te doen toenemen.
Sechehaye (1972) geeft aan een schizofreen meisje symbolische moedermelk in de vorm van appels. Ze sluit ook de gordijnen om zo de schemerachtige sfeer van de baarmoeder op te roepen.
De methode van Janov staat door zijn eigen karakter enigszins buiten de indeling. We willen hem bij de zintuig-therapie plaatsen, omdat hij duidelijk het lichaam gebruikt bij zijn therapie. Hij werkt als volgt:
Nadat de patiënt 24 uur geïsoleerd (dit verlaagt de pijndrempel) en wakker gehouden is, wordt hem gevraagd om over zijn gevoelens te vertellen en er zich door te laten meeslepen. Er komen dan vaak gevoelens boven die te maken hebben met pijnlijke momenten.
De therapeut moedigt de patiënt aan om diep te ademen en te voelen, (bijvoorbeeld de mond open laten houden als de patiënt zijn gevoel wil 'terugslikken').
Janov stelt zijn methode nadrukkelijk tegenover de hypnose-methode. Op bladzijde 36 zegt Janov: "Soms kan hypnose een paar van deze oude herinneringen weer naar boven brengen door de pijnfactor te onderdrukken. Maar ik geloof niet dat hypnose die gebieden en herinneringen waar de pijn te overweldigend is, kan bereiken. Ik geloof dat, wil er een concrete herinnering bestaan, er ook een concrete ervaring moet zijn."
Janov vindt dat Primal Therapy het tegenovergestelde van hypnose is, hoewel enkele van de voorwaarden hetzelfde zijn.
"Hypnose is het behandelen van de onechte buitenkant; als iemand niet kan voelen, kan er bijna van alles uit hem gemaakt worden. Als iemand eenmaal geheel zichzelf is (door Primal Therapy), zou hij niet gehersenspoeld of gehypnotiseerd kunnen worden" (Janov 1981).

Hoewel dit verhaal zich niet op therapie geven aan kinderen richt, willen we toch aandacht geven aan een paar aspecten van beeldcommunicatie, een vorm van therapie aan kinderen.
Voor kinderen geldt vaak dat woorden tekort schieten. Langeveld heeft een fundamenteel bezwaar tegen een therapeutisch gesprek. Het is te rationeel ordenend, terwijl het gaat om belevingsgestalten die buiten de grenzen van het uitspreekbare liggen, zoals een blik, een gebaar of een gevoel. Daarnaast is er vaak sprake van een emotionele blokkade om te praten en het is ook heel moeilijk voor kinderen om over ouders te praten omdat ze van hen afhankelijk zijn. Taalbeperking wordt verbroken door tekeningen, muziek, verhalen, spel en droom (Hellendoorn 1981).

Bij psychodrama wordt begonnen met een recent pijnlijk moment. Nadat dit gespeeld is, wordt er gevraagd of de protagonist (speler) de emotie van nu uit een eerder pijnlijk moment kent.
Ook dit wordt gespeeld. Uiteindelijk zal de protagonist ons naar een vroege kindertijd-scene brengen. Hier vinden we de oorsprong van de gevoelens en het gepresenteerde probleem (Goldman 1984).
Omdat hier het hele lichaam geactiveerd wordt bij het herbeleven, noemen we dit ook zintuigstimulering.

Nog extremer in dit soort herbeleving is Mary Barnes. Zij beschrijft in haar boek hoe ze op eigen initiatief met de hulp van therapeuten verschillende fasen van haar kindertijd opnieuw beleeft. Ze wilde afdalen naar het tijdperk voor haar geboorte en wilde zich kunstmatig laten voeden, maar daar was geen gelegenheid voor in het therapeutisch centrum. Lange tijd laat ze zich helemaal verzorgen alsof ze een baby is. In de loop van haar verblijf op Kingsley Hall schiet ze soms plotseling in een rol die bij een andere leeftijdsfase hoort, afhankelijk van dromen herinneringen of uiterlijke gebeurtenissen. (Barnes 1973). Gelijksoortig, hoewel iets meer gestructureerd, is de regressietherapie zoals die in 'De Viersprong' wordt toegepast. In navolging van Berne (1961) wordt met de patiënt een afspraak gemaakt over de leeftijd waarnaar hij terug wil. Vervolgens gaat de patiënt zich gedragen of hij deze leeftijd werkelijk heeft en de hele groep behandelt hem ook als zodanig (Bolten en De Jong, 1980).

Als we naar al die methodes kijken, komen er enkele vragen boven.

1.    Wat zijn de voor- en nadelen van de methodes?

2.    Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen van de methodes?

3.    Is het zo dat bepaalde methodes meer geschikt zijn voor bepaalde cliënten?

4.    Is de keuze van de methode belangrijk?

1. Wat zijn de voor- en nadelen van de methodes?
We noemden hierboven al de voor- en nadelen van de eerste twee methodes. Als nadeel van actualiseren van herinneringen via overdracht vinden wij dat dit als methode lange tijd in beslag neemt.
Udolf stelt dat een van de belangrijkste waarden van hypnose als een hulpmiddel bij elk soort psychotherapie de capaciteit is om de benodigde behandelingstijd te bekorten.
Merkwaardig genoeg is een van de redenen waarom Freud hypnose verwierp, dat hij het teveel tijd vond kosten! (Udolf 1985). Ook Van Dijck en Van der Hart (ongepubliceerd manuscript) nemen de factor van tijdsduur in aanmerking bij het doen van hypnotische leeftijdsregressies.
Zij noemen het een probleem dat vrijwel iedereen in zijn leven traumatische ervaringen heeft doorgemaakt die met enige fantasie in verband gebracht kunnen worden met actuele problemen. Ook lijken sommige cliënten verslingerd te raken aan sessies waarbij ze zich eens helemaal kunnen laten gaan.
De 'catharsis-strategie' lijkt daarom niet geschikt om in eerste instantie te overwegen. Slechts wanneer bepaalde thema's, dat wil zeggen angstdromen, zich blijven opdringen - en wanneer er reden is om aan te nemen dat de mogelijkheid tot constructieve verandering geblokkeerd zal blijven zonder een terugkeer naar het beladen thema - lijkt deze strategie op zijn plaats te zijn. Bovendien blijkt in de praktijk dat de heftigheid van de emotionele ontlading niet altijd correspondeert met de duurzaamheid van de veranderingen (Van Dijck en Van der Hart, ongepubliceerd manuscript).
De vraag is of het feit dat iedereen in zijn leven traumatische ervaringen heeft doorgemaakt die met enige fantasie in verband gebracht kunnen worden met actuele problemen perse een nadeel is. Iedere cliënt kan zo gemakkelijk een oorzaak voor zijn trauma vinden. Volgens ons kan dit ook een voordeel zijn. Hetzelfde probleem komen we tegen bij de reïncarnatie-regressies.
Volgens Cladder heeft de reïncarnatie-therapie als voordeel dat het veel gemakkelijker is voor de cliënt om angst te beleven. Daarnaast (of hierdoor?) werkte de therapie opvallend snel. (Cladder 1983).
In de literatuur worden weinig nadelen genoemd van de zintuigmethode. Toch kunnen wij ons voorstellen dat niet iedere cliënt hiertoe bereid is. Ook kan deze methode nogal wat eisen stellen aan de therapieruimte. Ook kunnen er aan het eventueel aanraken van de cliënt ethische bezwaren zitten. Denk aan alle beschuldigingen van seksuele bedoelingen.

2. Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen van de methodes?
Overeenkomsten.
Zowel bij hypnose, associëren en zintuigstimulering kan men zeggen dat er sprake is van een verhoogde vorm van concentratie. Rank wijst op de overeenkomst tussen psychoanalyse en de 'zintuigstimulering': De cliënt wordt namelijk in analyse in een halfdonkere ruimte in een vrije toestand van fantaseren gebracht, waarbij het libido-object (de analyticus), net als destijds de moeder, wel aanwezig is, maar ook onzichtbaar. De situatie waarin de patiënt zich tijdens analyse bevindt, lijkt dus op de toestand in de baarmoeder. Rank zegt het daarom geen wonder te vinden dat er een verhoogde herinneringsmogelijkheid is voor verdrongen indrukken uit de kindertijd (Rank 1924). Deze overeenkomst geldt volgens ons ook voor het associëren en zinstuigstimulering.

Verschillen.
Het belangrijkste verschil tussen hypnose, associëren en zintuigstimulering is dat men bij zintuigstimulering gebruik maakt van concrete hulpmiddelen bij het teruggaan in de voorstelling, en bij de eerste twee methoden niet.

3. Is het zo dat bepaalde methodes meer geschikt zijn voor bepaalde cliënten?
Wat hypnose betreft: de theoretici die ervan uitgaan dat hypnose een veranderde bewustzijnstoestand impliceert, gaan uit van hypnotiseerbaarheid, dat wil zeggen het vermogen of talent dat sommige personen hebben om te reageren op hypnotische suggesties. Personen die op uiteenlopende motorische en cognitief-perceptuele suggesties kunnen reageren heten goed hypnotiseer baar te zijn (Hilgard 1965).
Kelsey noemt als moeilijk te hypnotiseren:
- mensen die zelf met vormen van bewustzijnsverschuiving geëxperimenteerd hebben (bijvoorbeeld yoga).
- mensen die zich in het algemeen moeilijk laten gaan en mensen met sterke seksuele problematiek. (Ten Dam, ongepubliceerd manuscript)

De theoretici die het niet eens zijn met veranderde werkelijkheidsinterpretatie geloven dat een hypnotische context en hypnotische suggesties belangrijker zijn dan de mate van hypnotiseerbaarheid (vergelijk v/d Hart 1982). Wanneer de suggesties worden afgestemd op het individu zou iedereen voldoende in staat zijn om op suggesties te reageren ongeacht zijn of haar niveau van hypnotiseerbaarheid (Erickson en Rossi 1979).

Volgens Cladder (1983) is reïncarnatie-therapie niet zo geschikt voor mensen die niet hunkeren naar begrip en daarbij niet voor psychotici of voor border-line gevallen, omdat deze mensen moeite hebben met het onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid. Ook Freud sloot psychotici en vooral de schizofrene psychotici uit van therapie, omdat ze door hun narcistisch terugtrekken hun regressie en egozwakheid en vooral door de destructie van de capaciteit tot overdracht daar niet geschikt voor waren. Therapeuten probeerden zelden om de wereld van de cliënt te accepteren, (Greenberg 1974).

Bij psychodrama gaat men er juist van uit dat de therapeut de cliënt moet ontmoeten en vergezellen in de fantasie-wereld, totdat de cliënt vrijwillig terugkeert naar de bedreigende realiteit.
Zo stelt men bij psychodrama dat alle stoornissen die genoemd worden in DSM III behandeld kunnen worden, dus ook de schizofrenen, de psychotici en de depressieve cliënten (Goldman 1984).
Dit streven is uiteraard niet voorbehouden aan de psychodrama benadering. Bij andere therapie-vormen is men ook lang zo strikt niet meer om bepaalde cliënten af te wijzen. Wij vragen ons af of het zelfs niet meer van de therapeut afhangt of een bepaalde methode voor een bepaalde cliënt geschikt is. Het kan erg veel van een therapeut vergen om een cliënt met psychotische klachten te hebben. Om contact te krijgen moet de therapeut zich in de psychotische denkwereld (en misschien in zijn eigen preoccupaties daarmee) verdiepen en niet iedereen kan dat aan. Wie weet heeft het feit dat Cladder zo duidelijk zijn grenzen stelt, hiermee ook te maken.

4. Is de keuze van de methode belangrijk?
Het lijkt erop dat het niet zoveel uitmaakt voor de keuze van de methode of het materiaal verdrongen is, of vervormd of lichamelijk is opgeslagen aangezien alle methodes succes lijken te hebben. We kunnen ons echter wel voorstellen dat de zintuigmethode meer mogelijkheden biedt om het materiaal bewust te maken als dit via de zintuigen (niet-verbaal) is opgeslagen.

 

Lees verder : 4 Uit welke tijd stamt het pijnlijke moment?

 

Teruggaan om verder te komen