Teruggaan
om verder te komen (8
samenvatting)
(jan 2013)
1 inleiding 2 waarom 3 welke
methodes 4 wanneer 5 waarde
6 definitie 7 oplossend 8 samenvatting 9 literatuurlijst 10 reacties
8.
SAMENVATTING EN DISCUSSIE.
Welke rol speelt het emotioneel herbeleven
van pijnlijke momenten van voor het zesde levensjaar in therapie?
Wij omschreven 'emotioneel
herbeleven' als: het werkelijk opnieuw inleven van de cliënt in een oude
situatie, waarbij hij opnieuw dezelfde emoties beleeft. Bij het herbeleven is
echter (in tegenstelling tot bij de oorspronkelijke situatie) een observerend
ego aanwezig, dat de cliënt in staat stelt tot het verkrijgen van inzicht en
het verwerken van het pijnlijke moment.
Om iets te kunnen herbeleven moet er een herinnering bestaan. Bij pijnlijke
momenten van voor het zesde levensjaar is vaak geen bewuste herinnering
aanwezig. In hoofdstuk twee noemden we als mogelijke redenen hiervoor:
- onvoldoende informatie-verwerking, waardoor de
opslag moeilijk terug te vinden is.
- de verandering van referentiekaders, waardoor het onmogelijk wordt om
vroegere gebeurtenissen te reconstrueren.
- verdringing, het actief weghouden van materiaal uit de herinnering.
- het bestaan van een lichaamsgeheugen, waarbij de herinnering non-verbaal,
zintuiglijk, is opgeslagen.
De
vormen van therapie waarin het herbeleven van pijnlijke momenten een rol spelen
zijn:
- de psychodynamische therapieën, die gebruik maken van de terugzoek-methodes
'associëren' en 'dromen'.
- hypnotherapie (leeftijdsregressie), waarbij de terugzoekmethode 'hypnose' is,
evenals bij de
- reïncarnatietherapie.
- zintuigtherapie (psychodrama, rebirthing). De terugzoekmethode waarvan
hierbij gebruik gemaakt wordt, noemden wij 'zintuigstimulering'.
De
genoemde methodes werden uitgebreid behandeld in hoofdstuk drie. Bij de laatste
drie zou je kunnen zeggen dat het herbeleven een belangrijk doel is in de
therapie, bij de psycho-analytische therapieën is het
niet zo noodzakelijk dat men iets herbeleefd. Het herbeleven is echter bij geen
van de therapieën het hoofddoel. Men houdt zich niet bezig met het verleden
omwille van het verleden zelf: waar het om gaat is het onthullen van de
uitwerkingen ervan die in het heden voortduren, opdat patiënten zich kunnen
bevrijden van die uitwerkingen die een vervormende of beperkende invloed hebben
op het leven in het heden.
Tijdens emotionele herbeleving wordt de cliënt opnieuw in contact gebracht met
delen van zichzelf die zich tot nu toe alleen op indirecte wijze hebben
gemanifesteerd, en beleeft hij opnieuw een beslissende periode in zijn
ontwikkeling maar nu in de gunstige setting van de therapeutische relatie.
Maar
wat is nu precies de therapeutische waarde van dit herbeleven?
Zoals we in de voorgaande
hoofdstukken hebben gezien, speelt het herbeleven van pijnlijke momenten van voor
het zesde levensjaar verschillende rollen die elkaar niet uitsluiten.
A -
de 'toegangs-rol'
In de door ons gelezen
literatuur wordt er meestal vanuit gegaan dat alle problemen van volwassenen
het gevolg zijn van traumatisering van pijnlijke momenten van voor het zesde
levensjaar. In grote lijnen zijn er in de literatuur vier stromingen aan te
wijzen gebaseerd op de verschillende periodes van voor het zesde levensjaar die
men als bepalend kenmerkt:
- de vroege jeugd
- de geboorte
- de tijd in de baarmoeder
- een vroeger leven.
Door het herbeleven van pijnlijke momenten uit de bepalende periode, krijgt men
toegang tot hetgeen de cliënt nu het meest bezighoudt. Volgens sommige auteurs
is het werkelijkheidsgehalte van de herinnering daarbij ondergeschikt zoals bij
Cladder, die zegt dat het voor sommige cliënten
veiliger is om te praten over de narigheid die zijn in een voorgaand leven
meemaakten, waarbij hij de mogelijkheid niet uitsluit dat alles wat zij zich
menen te herinneren op fantasie berust. Hij vindt de reïncarnatie-herinneringen
belangrijk omdat ze bruikbare (griezel-)beelden leveren van de flooding of de 'implosive therapy' waar hij graag gebruik van maakt (Berkel 1982).
Het terugkeren naar een tijd waarvan men zich bewust niets meer kan herinneren
maakt het mensen blijkbaar mogelijk om symbolen te creëren voor hun huidige
problemen. Over de vraag of een herinnering gebaseerd is op een werkelijke
gebeurtenis of niet, en of dit van belang is in de therapeutische situatie
schreven wij in hoofdstuk vijf.
B -
de 'cathartische rol'
In de tweede plaats heeft
het herbeleven van pijnlijke momenten een belangrijke rol bij het tot stand
komen van een catharsis. Bij een catharsis wordt de emotionele druk verminderd
doordat de expressie van intense gevoelens vergemakkelijkt wordt (zie ook Korchin 1978). Hiervoor is het vaak nodig dat er een sterke
weerstand doorbroken wordt. Door het herbeleven van pijnlijke momenten onder
leiding van een therapeut die het uiten van emoties aanmoedigt, komen lang
onderdrukte intense gevoelens tot uiting. Als belangrijkste werkende
bestanddelen van de emotionele herbeleving die leidt tot een catharsis worden
genoemd: het voelen van de pijnen die eisten dat bepaald delen van het echte
zelf verborgen gehouden werden (Janov 1981); woede,
tranen en de primal scream
(Goldman 1984); schreeuwen, lachen en bibberen (Jackins
1973).
C -
de 'inzicht-rol'
Zoals Cladder
(Berkel, 1982) met een voorbeeld aangeeft, heeft de cliënt vaak nauwelijks het
idee dat hetgeen hij zelf verteld heeft, te maken heeft, of sterker nog, de
oorzaak is van zijn klachten.
Voor veel mensen is het kennen van de oorzaak van hun huidige probleem al een
belangrijke stap op weg naar genezing. Ze kennen nu de oorzaak van hun angst en
dit kan een verlichting zijn.
Nadat de oorzaak bekend is, kunnen verschillende inzichten bij de cliënt tot
stand komen, waarvan de belangrijkste is het inzicht dat bepaald gedrag en
bepaalde emoties wel functioneel waren in de tijd van het optreden van het
pijnlijke moment, maar nu overbodig en storend zijn. Soms komen deze inzichten
niet automatisch tot stand, maar moet er na de herbeleving expliciet aandacht
aan geschonken worden. Brown & Pedder (1980)
zeggen dat na dit inzicht afweermechanismen die niet langer noodzakelijk zijn,
worden afgedankt of gewijzigd, zodat het individu in staat wordt gesteld
flexibeler te functioneren. Zij voegen hier nog aan toe dat het begrip waarnaar
gestreefd wordt eerder van emotionele dan van intellectuele aard is.
"Inzicht moet een emotionele ervaring zijn, wil het de manier waarop
iemand zichzelf ziet, ingrijpend beïnvloeden." Menninger,
een psychoanalyticus, stelt: "Inzicht is niet alleen zien dat iets in de
analytische situatie gelijk is aan iets uit de kindertijd, of zien dat iets in
de kindertijd gereflecteerd wordt in de activiteiten van zijn huidige situatie,
of zien dat iets in zijn huidige situatie een reflectie is van iets in de
analytische situatie, maar inzicht is de gelijktijdige identificatie van het
karakteristieke gedragspatroon in alle drie deze situaties, samen met een
begrip van waarom zij werden en worden gebruikt zoals ze waren en zijn."
(K. Menninger 1958, blz
148).
D -
de 'vernieuwende rol'
Ten vierde willen wij
wijzen op de rol van emotionele herbeleving bij het verwerven van nieuwe
(vernieuwde?) ervaringen. Wanneer men een oude pijnlijke ervaring heeft
herbeleefd, in de veilige setting van de therapeutische relatie, kan de cliënt
deze nieuwe ervaring toevoegen aan, of in de plaats zetten van de oude
pijnlijke ervaring. De cliënt en zijn gesymboliseerde omgeving hebben nu de
mogelijkheid om anders te reageren. Zie hiervoor verder hoofdstuk zeven.
E -
de 'steunende rol'
Als laatste is er de
steunende rol die het herbeleven kan hebben, zoals bijvoorbeeld Jung (1982) die
benadrukt. Hij ziet regressie naar vroegere levensjaren als een poging het
universele gevoel van geborgenheid, veiligheid, wederzijdse liefde, vertrouwen
en geloof te vinden. Ook in de directieve therapie past men hypnotische
leeftijdsregressie toe wanneer men denkt dat de patiënt steun kan halen uit
zijn verleden. Deze therapeuten laten de patiënt terug gaan naar een tijd
waarin alles prettig en veilig was. Zij waarschuwen tegen leeftijdsregressies
bij depressieve mensen die een alleen maar traumatisch verleden hebben.
Discussie
Om te beginnen willen we
ingaan op de voor ons meest opvallende standpunten van de verschillende
auteurs. Daarna zullen we ingaan op de praktische mogelijkheden en problemen
van emotioneel herbeleven in therapie.
Als eerste willen we Freud noemen. Hij was de eerste die ontdekte hoe
belangrijk de invloed van de vroege jeugd is op het verdere leven. Zijn theorie
was indertijd zeer vernieuwend en zonder deze theorie was dit verhaal
waarschijnlijk niet mogelijk geweest. Een van zijn goede ontdekkingen was dat een
catharsis alleen meestal niet voldoende is voor genezing van de cliënt.
Wel is het jammer dat hij een zaak die niet in zijn theorie paste, namelijk het
eventueel bestaan van een geboortetrauma vrij spoedig verwierp, waardoor nog
maar weinig mensen geboorte en de tijd daarvoor serieus durfden te nemen als
tijd waarin problemen kunnen ontstaan.
Ferenczi (1955), een leerling van Freud, viel op
omdat hij opperde dat een cliënt liever een herinnering fantasie noemt en zijn
eigen geheugen als onbetrouwbaar beschouwt, dan dat hij gelooft dat pijnlijke
momenten werkelijk voorgevallen zijn. Hiermee spreekt hij Freud tegen, die
juist zegt dat veel herinneringen op fantasie berusten.
Het is waarschijnlijk dat cliënten wel fantasieën kunnen vertellen. In
tegenstelling tot Freud gaat het echter niet om wensfantasieën, maar hebben
deze fantasieën een symboolfunctie, waardoor zij toch in de plaats staan van
iets dat werkelijk gebeurd is.
Hiermee komen we op het belang van Sechehaye, die de
fantasieën van haar cliënten serieus nam en er ook op inging, hoe vreemd en
absurd deze fantasieën vaak ook waren. Heel nieuw was ook dat zij cliënten met
zware schizofrene stoornissen op deze manier ging behandelen.
Rank
(1924), Leboyer (1978), Peerbolte
(1979) en Laing (1976, 1983) waren erg interessant omdat zij juist wel veel
aandacht gaven aan de invloed van de geboorte en de tijd in de baarmoeder,
hetgeen door veel anderen verguisd werd. Vooral de theorie van Rank was erg
boeiend. Hij betrekt de achtergrond van sprookjes en mythologie bij zijn uitleg
dat de tijd in de baarmoeder al heel lang als de ideale omgeving gezien wordt,
waarheen iedereen graag terug wil. Uiteraard is deze uitleg geen bewijs,
bovendien kan je je afvragen of die baarmoeder altijd wel zo rustig, veilig en
ideaal is. Het is bekend dat een ongeboren kind geluiden waarneemt en ook benvloed wordt door spanningen van de moeder.
De vraag is dan vanaf hoe vroeg de foetus tot waarneming in staat is. Peerbolte legt dat tijdstip al heel vroeg, als hij zegt dat
de bevruchting van de eicel al een traumatisch voorval kan zijn. Dit laatste
betwijfelen wij. Wij zijn het niet eens over het tijdstip waarop een embryo
bewustzijn krijgt. Wij zijn het overigens ook niet met Rank eens als hij stelt
dat alle neuroses en psychoses af te leiden zijn uit het geboortetrauma.
Ook is het ontwaarschijnlijk dat een geboorte altijd
traumatisch hoeft te zijn. Leboyer geeft duidelijk
aanwijzingen over hoe we het kind veel narigheid kunnen besparen tijdens en na
de geboorte. Laing waarderen we omdat hij tegen gevestigde ideeën durft in te
gaan. Het is alleen jammer dat hij naast zijn vele kritiek niet aangeeft wat
zijn eigen ideeën zijn. Hij is bijvoorbeeld tegen het doorknippen van de
navelstreng en het daarmee scheiden van het kind en de placenta, maar wat de
ouders wel met de placenta moeten doen is ons onduidelijk.
Over Janov (1981) willen wij nog opmerken dat we uit zijn
literatuur een vrij duidelijk beeld kregen van hoe zijn spectaculaire
therapieën verlopen. We zijn het echter niet met hem eens dat iedereen
neurotisch is en dat dit slechts verholpen kan worden door het volgen van de Primal-scream therapie. We vinden zijn methode vrij hard en
zouden er zelf niet snel heengaan.
Meer spreekt ons de therapie van De Batselier (1979)
aan. Hij is serieus bezig met de zintuigstimulering (schommelstoel, donkere
kamer) en de therapie lijkt een vrij natuurlijk verloop te hebben. Net als Marland (1980) is hij ook bezig met de integratie van
diverse therapie-mogelijkheden als catharsis, zintuigstimulering en het
uitspelen van pijnlijke momenten.
Tot slot willen we het over Cladder (1983) hebben. We
vinden het erg positief dat hij zoveel onderzoek heeft gedaan en artikelen
heeft geschreven over reïncarnatietherapie, temeer daar dit een zeer omstreden
onderwerp is. Dit laatste is echter wel te merken in zijn artikelen. Hij
spreekt consequent van reïncarnatiefantasieën, alsof hij er zeker van is dat
een vorig leven niet bestaat. In het gesprek dat wij met hem hadden kregen wij
de indruk dat hij het bestaan van vorige levens erg interessant vindt en het
zeker niet afwijst. Wij vragen ons af of hij zichzelf deze houding heeft
aangemeten omdat hij bang is niet meer serieus genomen te worden als therapeut,
zodra hij zegt in reïncarnatie te geloven. Deze angst lijkt ons heel reëel.
De
praktijk.
In de studie psychologie
is er weinig aandacht voor therapieën waarin emotionele herbeleving van heel
vroege pijnlijke momenten een rol spelen. Ook in de praktijk ziet men het
teruggaan naar het vroege verleden als een soort laatste middel, wanneer andere
mogelijkheden geen resultaat opleverden. Het wordt over het algemeen afgedaan
als onnodig en te tijdrovend, terwijl het toch zinvol kan zijn om aandacht te
besteden aan gebeurtenissen uit de vroege kindertijd (of daarvoor), daar veel
problemen hun oorsprong vinden in deze tijd.
Wat kan
een therapeut nu met voorgaand materiaal aanvangen? Laten we voorop stellen dat
dit mede afhangt van de therapeut, de cliënt en het probleem dat de laatste
inbrengt. Een therapeut die niet gelooft aan een geboortetrauma moet hier niet
mee werken. Voor een cliënt die geen geloof hecht aan vorige levens lijkt een
reïncarnatietherapie niet zo geschikt. Een probleem dat duidelijk lijkt te
liggen in een zichzelf in stand houdend interactie systeem lijkt ook niet te
vragen om een herbeleving van een oud pijnlijk moment.
Wanneer
is die herbeleving dan wel belangrijk?
Wij gaan ervan uit dat je een ingebracht probleem het beste eerst in het hier en
nu kunt bekijken en behandelen. Er kunnen dan drie dingen gebeuren:
- het probleem verdwijnt,
- het probleem blijft,
- het probleem verschuift naar een ander probleem.
Bij de laatste twee gevallen lijkt het ons handig om door te gaan met de
therapie, mits de cliënt ook aangeeft dit te willen! Nu lijkt de tijd
aangebroken om verder terug te gaan in de tijd. We vragen de cliënt of hij het
probleem van nu in het verleden al eens eerder gehad heeft. We kunnen hierbij
uitgaan van het gevoel van nu. Herkent de cliënt dat gevoel in het verleden?
Als de cliënt een pijnlijk moment aangeeft kan ook dat besproken en behandeld
worden. Ook nu kunnen weer dezelfde drie dingen met het probleem gebeuren. Zo
kan een therapeut doorgaan tot het probleem van de baan is. Belangrijk hierbij
vinden we dat er ook aan de cliënt gevraagd wordt of hij denkt dat een bepaald
moment de oorsprong is van zijn probleem, en ook of hij nog verder terug wil in
de tijd. Daarbij geloven wij dat een therapeut ook aan de emotionele
betrokkenheid van de cliënt kan merken hoe dicht hij zit bij de oorsprong van
het probleem.
Bovenstaande impliceert al dat wij geloven dat hoe hardnekkiger het probleem
is, hoe eerder het oorspronkelijke pijnlijke moment zal zijn voorgevallen. Wij
sluiten ons hier bij Dethlefsen aan, die meent dat
een affectieve beleving allerlei hierin passende gevoelsmatige voorvallen
verzamelt, waardoor de beleving zich steeds sterker met energie oplaadt.
Hierdoor wordt ook verklaard waarom hele vroege gebeurtenissen vaak zo'n ingrijpend
effect op het leven hebben (Abercrombie en Van Kuik
1983).
Teruggaan naar een later moment dan het oorspronkelijke helpt echter ook vaak,
omdat er dan een grote hoeveelheid van die psychische energie door de ontlading
weggeruimd wordt.
Het is
jammer dat er zoveel misverstanden bestaan over therapieën waarin men werkt met
deze vroege ervaringen. Zo roept de naam 'hypnotherapie' bij velen nog de
associatie op aan de sensationele toneelhypnose. Cliënten denken vaak dat zij
hierbij hun eigen wil totaal verliezen en volkomen zijn overgeleverd aan de
macht van de therapeut. Een angst die ongegrond is, daar alle hypnose in wezen
zelfhypnose is. Ook therapeuten die geen ervaring hebben met hypnose, zijn vaak
geneigd dit als iets paranormaals te zien, of zij denken dat zij om te kunnen
hypnotiseren een sterke charismatische persoonlijkheid moeten hebben.
Ook de 'zintuigtherapie' werkt bij zowel therapeuten als cliënten angsten op -
bijvoorbeeld bij cliënten over het vertonen van kinderlijk gedrag in
aanwezigheid van een ander, en bij therapeuten over het soms moeten aanraken
van de cliënt.
Reïncarnatietherapie
wordt redelijk vaak te sensationeel beschreven (vaak in tijdschriften als Libelle en Margriet) en wekt de indruk dat men ook
werkelijk in reïncarnatie moet geloven om baat te kunnen hebben van de
therapie. Cladder wijst echter terecht op de
symboolfunctie van deze vorm van therapie. Of men nu in reïncarnatie gelooft of
niet, de goede resultaten die toch behaald worden (zie ook Cladder
1983) wijzen erop dat het fantaseren over, dan wel herbeleven van situaties die
zich al of niet echt in een vorig leven voordeden, een duidelijk therapeutisch
nut hebben.
Wij
denken dat er in de door ons beschreven therapieën elementen zitten die voor
iedere therapeut bruikbaar zijn. Ook binnen de kortdurende individuele
therapie. Wij geloven dat de cliënt (en misschien ook de therapeut) meer
betrokken raakt wanneer hij scènes van vroeger uit zijn leven emotioneel
herbeleeft, dan wanneer hij er alleen over praat. Door de cliënt een situatie
uit het verleden te laten spelen of verbeelden wordt voor de therapeut meer
duidelijk hoe de cliënt ermee omgaat en bovendien kan de cliënt hierna
veranderingen en alternatieven verkennen en uitproberen.
Dit is des te interessanter omdat, als het pijnlijke moment stamt van voor het
zesde levensjaar, dit door het 'gewone geheugen' slecht onthouden is en dus
slecht opgeroepen kan worden. De genoemde methodes geven dan prima
alternatieven waardoor het mogelijk wordt om zeer hardnekkige problemen toch
aan te pakken.
Lees verder : 9 Literatuurlijst